1. InleidingIn 1984 werd het noordoostelijk deel van het Sint-Janskerkhof in 's-Hertogenbosch opgegraven. Aan de hand van deze opgraving is een onderzoek verricht in hoeverre de populatie van dat deel van de begraafplaats de gemiddelde Bosche bevolking representeerde. De sociale positie van de mensen die hier begraven waren was laag. Het zullen bedelaars, arbeiders en soldaten geweest zijn. Het merendeel van de skeletten dateert uit de periode 1831-1858. (Portegies, M., 1999)Wij hebben een fysisch antropologisch en paleopathologisch onderzoek verricht op een steekproef van deze populatie skeletten. Hierbij hebben we ons afgevraagd of ook wij de conclusie konden trekken dat de doden uit een laag sociaal milieu afkomstig waren. 2. MateriaalElf skeletten zijn onderzocht. Hierbij dient te worden opgemerkt dat, doordat de graven vaak boven elkaar hebben gelegen en gingen verzakken, het nogal eens voorkwam dat er skeletmateriaal aangetroffen werd afkomstig van andere skeletten. Hierdoor was het soms moeilijk te bepalen welke skeletonderdelen bij elkaar hoorden. Door middel van het voorkomen van het skelet (graciel/robuust) en het passen van de gewrichtsvlakken hebben wij getracht hierin duidelijkheid te creëren. Zo is het drie keer voorgekomen dat we skeletnummers onderverdeeld hebben in een skelet A en een skelet B.Uit de craniële en post-craniële status blijkt, dat de skeletten vaak niet volledig waren. Als indicator van de conservering van de botten hebben wij het post-mortem tandverlies van de aanwezige alveoli berekend. Deze bedraagt 14,8 % (zie resultaten 4.4 Gebit), wat duidt op een vrij matig tot slechte conserveringstoestand. 3. Methoden3.1. GeslachtsbepalingVoor de geslachtsbepaling is het zaak te kijken naar het hele skelet, maar de schedel en het bekken zijn het belangrijkst. Aan de hand van de richtlijnen van de WEA (1980) wordt de geslachtsbepaling gedaan. De mate van geslachtsontwikkeling wordt hierbij uitgedrukt in een sexualisatiegraad van -2 (zeer vrouwelijk) tot +2 (zeer mannelijk). Verschillende kenmerken van het bekken (maximaal 10) en de schedel (maximaal 11) worden beoordeeld. Hoe meer kenmerken beoordeeld kunnen worden, des te betrouwbaarder de conclusie.Daarnaast wegen niet alle kenmerken even zwaar mee in de geslachtsbepaling. Ten eerste weegt het bekken zwaarder mee dan de schedel vanwege de directe relatie tussen de vorm van het bekken en de functionele verschillen tussen de sexen. Een breed bekken is immers functioneel voor het baren van een kind. Ten tweede wordt aan elk kenmerk een gewicht toegekend, zodat belangrijke kenmerken zwaarder meewegen met de uiteindelijke sexualisatiegraad. Een voorbeeld van een kenmerk is de "pubic angle". Hoe groter de hoek tussen de twee rami van het os pubis van beide bekkenhelften is, des te breder het bekken en dus des te vrouwelijker het individu. | 2 |